Governance & Samenwerkingsverbanden

Eén van de opgeleverde adviezen van Programma APV houdt in om alleen nog op te leiden in formele samenwerkingsverbanden (eerder benoemd als SPOO’s: Samenwerkingsverband Psychologie Opleiding en Onderwijs). Binnen deze gekwalificeerde samenwerkingsverbanden worden afspraken gemaakt over opleiden, waarbij bijv. de meeste sectoren waar veel GZ-psychologen werken in de opleiding aan bod komen. Zo doen de opleidelingen in alle gewenste plekken ervaring. Het doel is onder meer om ervoor te zorgen dat GZ-psychologen breed opgeleid worden en de doorstroom van de opleideling te bevorderen en continuïteit te borgen. De opdracht aan deze projectgroep is de doorontwikkeling van de opleiding in samenwerkingsverbanden. Dit omvat de organisatie, kaders, landelijke organisatie en afstemming, governance en hoe de opleiding in de jeugd-GGZ (alternatief voor de betreffende subsidieregeling) hierin een plaats kan krijgen.

Resultaat

De projectgroep levert een voorstel op, in de vorm van een implementatieplan, over de inrichting van de samenwerkingsverbanden en hoe deze te realiseren. In dit voorstel komen de samenstelling, randvoorwaarden over de positie van de opleideling en de governance en toewijzing van opleidingsplaatsen aan bod. Afhankelijk van het tijdpad en wat er nodig is kunnen sommige mogelijke oplossingen getest worden.

Samenstelling

Karin Leferink MMI

Namens ActiZ en VGN, voorzitter

dr. Anneloes van den Broek

Namens de P-opleiders

dr. Helen Bakker

Namens de beroepsverenigingen het NIP en NVP

prof.dr. Jos Egger

Namens het HCO-KP en KNP

Karin Hendriks

Namens de opleidingsrechts-personen

dr. Marlies Marissen

Namens het HCO-GZ

drs. Mirjam van den Nieuwenhuijzen

Namens de Nederlandse ggz (brancheoganisaties)

drs. Merijn Merbis

Namens Jeugdzorg Nederland

prof.dr. Willem van der Does

Namens DSW

mr.drs. Rob Verrips

Projectleider G&S

Contact

Heb je vragen over het programma? Stuur een mail naar het programmasecretariaat.

Q&A Governance en Samenwerkingsverbanden

Maatschappelijke veranderingen hebben consequenties voor de opleidingen (verandering bevolkingsopbouw, technologische ontwikkelingen, etc.), ook in de toekomst moet de kwaliteit goed blijven. Verder blijkt dat de brede inzetbaarheid na de opleiding niet voldoende geborgd is en moet, vanwege arbeidsmarkttekorten en het publieke belang van de opleiding, het rendement verbeterd worden. Dit vraagt om een adaptieve infrastructuur. De opdracht tot het onderzoeken van hoe de infrastructuur verbeterd kan worden, is overigens al eerder in het Bestuurlijk Akkoord GGZ en daarna opnieuw in het IZA opgenomen.

Opleiden gebeurt in samenwerkingsverbanden, waarin moderne governance, doorstroom, verbinding met de wetenschap door samenwerking met de universiteiten, betrokkenheid van de opleideling en breedheid over sectoren worden geborgd. Er komt een aantal parameters die onderscheid in kwaliteit van de opleiding inzichtelijk maken. En er komt een voorstel voor een landelijke en regionale spreiding en inbedding van de opleidingen.

Uit eerdere proeven is gebleken dat opleiden in samenwerkingsverbanden het eenvoudiger en voorspelbaarder maakt om aan de eisen van de toekomst te voldoen. Dan gaat het o.a. over voldoende breedheid van de opleiding en kennismaken met andere werkvelden. Het opleiden in samenwerkingsverbanden sluit eveneens aan bij ontwikkelingen in de zorg, zoals in het IZA omschreven.

De maatschappelijke ontwikkelingen maken het urgent dat de opleidingen voortdurend aangesloten blijven bij wat de zorgvraag en samenleving vragen van professionals. Wat tot nu toe goed ging, gaat niet vanzelfsprekend toekomstbestendig goed en ook niet overal. We kunnen ons geen ‘verlies’ van capaciteit en kwaliteit veroorloven. Het aanpakken van verbeterpunten en het vermijden of sneller oplossen van problemen is eenvoudiger door te gaan samenwerken.

Het gaat dan bijvoorbeeld om afspraken over de verbinding tussen wetenschap en praktijk, over administratieve zaken (zodat de opleideling zonder belemmeringen naar een andere plek, sector, kan gaan) en moderne governance, maar ook over borging van continuïteit en invulling van opleidingsplaatsen.

De postmasteropleiding heeft een wetenschappelijke basis en de verbinding tussen wetenschappelijk denken en de actuele wetenschappelijke inzichten moeten dus geborgd zijn, in het werk maar zeker ook in de opleiding. En andersom moeten inzichten uit de praktijk de wetenschap in kunnen stromen. Deze vanzelfsprekende verbinding in de infrastructuur tussen veld en universiteit is dus essentieel en moet geborgd worden. Vooruitlopend op een vervolgopleiding zullen studenten wellicht ook meer geïnteresseerd raken in klinisch relevant onderzoek.

De basis voor dit uitgangspunt ligt in de inhoudelijke eisen die aan een opleiding gesteld moeten worden. Dit gaat dan ook om ervaring opdoen in een heel andere werkomgeving, omdat de cultuur daar bijvoorbeeld heel anders kan zijn. Het samenwerkingsverband is er verder niet alleen voor de eigen instelling, maar ook om met andere instellingen voor de hele regio het opleiden en de verbinding met de kennisinstellingen te borgen. Het maatschappelijke doel om op te leiden voor het land wordt daarmee beter gediend. Daarnaast zijn er ook veel (kleinere) opleidingsinstellingen die zonder een samenwerkingsverband geen rol in de opleiding kunnen spelen, terwijl die opleidingsplaatsen wel nodig zijn en vaak ook specifieke kennis en ervaring opleveren voor de opleideling. Tenslotte zorgt de samenwerking met kleinere instellingen voor meer stabiliteit voor de laatstgenoemde.

Dit wordt verder uitgewerkt, maar een denkrichting is dat deze organisatie deelneemt in verschillende samenwerkingsverbanden.

De adviezen vanuit APV kunnen in de toekomst gevolgen hebben voor de visievorming ten aanzien van de toewijzing van beschikte opleidingsplaatsen.

Er zijn onderwerpen die het beste lokaal/regionaal ingevuld kunnen worden, terwijl dat voor andere beter op landelijk niveau gebeurt. Maar… niet alles hoeft overal. Landelijke Opleidingsplannen gelden wel voor iedereen. Wat een opgeleide kan, moet overal aan dezelfde minimumeisen voldoen. Hiernaast kan dus ook aangesloten worden bij regionale bijzonderheden, zoals een bepaald aandachtsgebied. Het zal dus niet per se een ‘one size fits all’ hoeven te zijn; regionaal maatwerk moet mogelijk blijven, binnen de landelijke kaders.

Hiervoor verwijzen we naar de projectgroep PPV, die zich hierover buigt.

Het uitgangspunt is dat een opleideling een keuze moet hebben over waar hij/zij de opleiding wil volgen. De basiskwaliteit voldoet overal aan de gestelde eisen, maar er kunnen wel bijzondere aandachtsgebieden zijn, zoals speciale belangstelling voor een bepaald onderwerp of een bijzondere didactische aanpak. Onderscheidende kwaliteit heeft dus te maken met inzichten die boven het minimumniveau, dat iedereen heeft, uitstijgen.

Dit gaat over hoe de bestuurlijke inrichting van het opleidingsveld is geregeld. Deze moet aansluiten bij het publieke karakter van waartoe wordt opgeleid (Wet BIG-beroepen) en de besteding hiervoor van publieke middelen. Een moderne governance borgt de verhouding tussen uitvoering en toezicht, transparantie over hoe de inrichting is en de resultaten worden bereikt, medezeggenschap en integriteit. Hiervoor kan worden aangesloten bij voorbeelden uit enerzijds de zorg en anderzijds het hoger onderwijs.

Dat aantal is nog niet bepaald. We kijken hiervoor naar voorbeelden elders om inzicht te krijgen in wat een doelmatige schaal kan zijn. Ook de input van bijvoorbeeld het IZA, vanuit de afstemming van zorg op zorgvraag, is van betekenis.

De organisatie van werkgeverschap is een van de middelen die een doelmatige en effectieve doorstroom van de opleideling in de opleiding kan bevorderen. Dus daar wordt inderdaad naar gekeken. Het organiseren van werkgeverschap is van belang voor bijvoorbeeld de continuïteit voor de opleideling, het voorkomen van cao-verschillen bij beweging tussen sectoren, en het voorkomen van lasten bij uitval door ziekte. Dus daar wordt inderdaad naar gekeken.

Het concrete voorstel met betrekking tot werkgeverschap is nog in ontwikkeling. De opdracht is voorstellen te leveren vanuit landelijk (macro-) perspectief. Het gaat om opleiden voor een publiekrechtelijk geregeld basisberoep, een doel dat publiek en instelling overstijgt. Dit gaat ook over meer dan alleen de visie vanuit instellings-, personeels-, en beloningsbeleid.

Voorstellen voor selectie komen uit de projectgroep Aansluiting master-GZ. In G&S wordt gekeken hoe dat formeel vorm kan krijgen. Dit staat in beginsel los van werkgeverschap. Een bestuurder van een praktijkopleidingsinstelling zal altijd een verantwoordelijkheid hebben in wie er onder zijn gezag in de instelling functioneert. Dat neemt niet weg dat werkgeverschap elders kan worden belegd als een faciliteit, wat zinvol kan zijn als dit belemmeringen in bijvoorbeeld de doorstroom, continuïteit en breedheid wegneemt of doelmatigheid bevordert. Als hiermee een positie of gezag i.c. wordt ingeleverd, is dat een ander onderwerp: dan hebben we het bijvoorbeeld over governance.

Een vervolgvraag is dan ook bijv.: welke autonomie is precies nodig om de opleiding goed te kunnen uitvoeren c.q. de opleideling door het traject te laten bewegen?

AMG levert voorstellen voor de manier waarop de directe aansluiting en selectie ingevuld kunnen worden om die directe aansluiting te realiseren. De door G&S te ontwikkelen visie op infrastructuur, samenwerkingsverbanden e.d., moet de voorstellen vanuit AMG kunnen opnemen en formeel kunnen regelen.

APV neemt de uitkomsten en aanbevelingen vanuit het proeftuinenproject van TOP mee, maar richt zich op de wat langere termijn. Naast de uitkomsten van TOP kijkt APV ook naar ontwikkelingen en voorbeelden uit andere Wet BIG- beroepsopleidingen en het onderzoek dat in fase 1 door NIVEL en SiRM is uitgevoerd.

De projectgroep levert een implementatieplan op met daarin een beschrijving van het samenwerkingsverband, een alternatief voor de subsidieregeling Jeugd-GGZ en de manier waarop kwaliteit verkregen kan worden boven het erkenningsniveau. Dit plan bevordert een doelmatige doorstroom van de opleideling, ook richting de specialistische opleidingen. Naast de borging van het wetenschappelijk kader door de samenwerking met de universiteiten borgt het plan bovendien de breedheid binnen de opleiding, waarbij tegelijkertijd andere sectoren dan de GGZ beter in beeld komen als arbeidsmarkt.

Andere thema's

Aansluiting Master-GZ

Professionalisering Psychologische Vervolgopleidingen

Thema's 2020-2021